Capelle aan den IJssel – De politie heeft tussen 23 januari 2021 en 28 april 2021 ruim 95000 boetes uitgeschreven voor het overtreden van de avondklok. 285 van die boetes werden uitgeschreven in Capelle aan den IJssel. De maatregel werd ingevoerd om het samenkomen in groepen tegen te gaan en zo de verdere verspreiding van het coronavirus te voorkomen. De avondklok betekende dat je tussen 21.00 uur (later 22.00 uur) en 04.30 uur niet met een geldige reden op straat mocht zijn. Het was voor het eerst sinds de Tweede Wereldoorlog dat er weer een avondklok actief werd.
De invoering van de avondklok bracht veel commotie te weeg, zo ontstonden er op diverse plekken rellen en werden winkels geplunderd en grove vernielingen aangericht. De politie heeft de handen vol gehad om de vrijheidsbeperkende maatregelen te handhaven. Hierbij werden ze deels ondersteund door handhavers van de gemeente. Deze cijfers zijn niet meegenomen in de resultaten van de politie.
Vermoeidheid Corona ook toegeslagen bij de politie
Hoofdagent Adriaan van Amerongen van basisteam Zeist merkt dat de coronamoeheid ook binnen de politie om zich heen grijpt. ‘Onder collega’s die lange dagen maken of ieder weekend aan de beurt zijn, slaat letterlijk de vermoeidheid toe.’ Daarnaast ervaart hij dat de toenemende maatschappelijke onvrede over de coronamaatregelen en de handhaving steeds vaker leidt tot discussies met burgers op straat. ‘Dat maakt het werk soms complexer. Kijk, wij werken weliswaar in uniform, maar zijn ook gewoon mens. Zodra wij na een dienst ons pakkie uittrekken, ondervinden ook wij net zoveel last van alle coronamaatregelen waar iedereen zich aan moet houden.’
Hij kijkt dan ook reikhalzend uit naar het moment dat het dagelijkse werk minder draait om de coronamaatregelen. ‘Wie bij de politie komt werken, wil iets betekenen voor de samenleving. De afgelopen tijd lijkt het beeld te zijn ontstaan dat we tegenover de maatschappij kwamen te staan. Dat beeld zou snel kunnen verdwijnen als we ons meer bezig kunnen houden met onze primaire taak: boeven vangen.’